De molen van Bingelrade en haar bewoners (heemkunde 1995)

Een molen en haar bewoners De molen aan de Dorpsstraat 96 in Bingelrade werd gebouwd in 1916 tijdens de Eerste Wereldoorlog als koren- en rarwemolen. Dat gebeurde in opdracht van de familie Velraeds uit de Brunssummer molen. Hee woonhuis is van latere datum. Molen en woonhuis waren soms apart verhuurd. De eerste molenaar was één van de broers Velraeds. Hee was toen een elektrisch aangedreven molen mee een motorvermogen van 22 pk. Er waren twee koppels molenstenen: betonnen stenen voor het malen van koren en natuurstenen voor de tarwe. De diameter van die stenen was ongeveer 1.60 meter. Vroeger werd het graan bij de boeren opgehaald en als meel weer terugbezorgd. In het begin gebeurde die mee paard en kar, later met de auto. Men kon natuurlijk ook her graan zelf bij de molenaar afleveren en weer ophalen. De gebroeders Arnold en Leo Hellenbrand exploiteerden de molen in de jaren dertig. Een oud vrouwtje dat geregeld langs kwam om te bedelen, zei op zekere dag tegen de broers: "Vandaag ben ik hier voor de laatste keer geweest. Ik heb altijd wat van jullie gekregen, nu krijgen jullie wat van mij." "Arnold, jij krijgt van mij de gave om de mensen van een verstuiking te verlossen door de plek te zegenen en daarbij een gebed uit te spreken. En jij Leo, het brandzegenen om de pijn af te bidden bij ernstige brandwonden," sprak het vrouwtje. Eerst konden ze niet geloven dat het werkte, maar al gauw bleek dat de broers wel degelijk over die gaven beschikten. Jaren later, toen Leo ondergronds werkzaam was, werd hij op de mijn gebeld voor een ernstig geval van verbranding. Toen bleek dat zijn gave zelfs van onder de grond op afstand nog werkte. De artsen in het ziekenhuis stonden voor een raadsel en zeiden: "Die moet toch een ontzettende pijn hebben," maar zo te zien voelde de patiënt helemaal niets. De huidige bewoners van de molen, de familie Spijkers, kwamen er in 1938 hun geluk beproeven. De heer Spijkers was bij het begin van de Tweede Wereldoorlog in het bezie van een vrachtauto om zijn klanten te bedienen. Mee diezelfae auto zorgde hij ook voor de voedselvoorziening, welke geregeld werd door een centraal bureau. Ook de boeren kregen van dat bureau hun quantum toegewezen, afhankelijk van de grootte van het huishouden. Bij dat quantum hoorde een zogenaamde geleidebon, zodat het graan vrij over de weg vervoerd kon worden. Dat vervoer vond overdag plaats. 's Avonds werd het gemalen graan vaak omgeruild voor ongemalen graan. En dat werd dan de volgende dag mee bon afgeleverd of opgehaald. 63

RkJQdWJsaXNoZXIy NTAwNw==